
Jurisprudentie
AA2144
Datum uitspraak1997-06-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32705
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32705
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 oktober 1996 betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 17 mei 1994 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Tilburg opgelegd ten bedrage van ƒ 66,75, bestaande uit ƒ 1,75 aan enkelvoudige belasting en ƒ 65,-- aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Burgemeester en Wethouders hebben een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met alleen zijn eigen verklaring onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vóór het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag de ter zake van het parkeren verschuldigde belasting heeft betaald. Voor zover het middel betoogt dat het Hof geen enkele aandacht heeft geschonken aan de door belanghebbende overgelegde parkeerkaart, mist het gelet op het in 4.5 van 's Hofs uitspraak overwogene feitelijke grondslag. Voor het overige berust dit oordeel, waarin ligt besloten dat die parkeerkaart onvoldoende steun biedt aan belanghebbendes verklaring, op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Het is voorts niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dan daaraan door het Hof is gegeven, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Het tegen dit oordeel gerichte middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het door belanghebbende ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof teveel betaalde bedrag van ƒ 75,-- wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende terugbetaald.